Beperking bewegingsvrijheid

Beperking bewegingsvrijheid

BC 20-039 20 juli 2020

Uitspraak Wvggz klachtencommissie

Inzake : [klaagster]
Instelling : Pro Persona
Klachtnummer : BC20-039
Datum ontvangst klacht : 8 juli 2020
Schorsingsverzoek  : n.v.t.
Hoorzitting : 16 juli 2020 (videoconferentie Starleaf) 
Datum beschikking  : 21 juli 2020 

 

Uitgenodigd voor hoorzitting

[klaagster]  (klaagster)

[PVP] (PVP)

 

[verweerster] (verweerder)

 

[voorzitter] (jurist/voorzitter Wvggz klachtencommissie)

[lid 1] (psychiater)

[lid 2] (lid)

 

[ambtelijk secretaris] (ambtelijk secretaris Wvggz klachtencommissie)

 

 

Bevoegdheid

De klacht die ter beslissing aan de commissie voorligt heeft betrekking op een jegens klager genomen besluit door in het ziekenhuis werkzame personen in de zin van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en valt als zodanig binnen de competentie van de commissie.

 

Juridische status

Zorgmachtiging

 

Klacht

Beperking bewegingsvrijheid

 

Procesverloop en feiten

Klaagster is een 41 jarige vrouw bekend met bipolaire stoornis. Klaagster is het niet eens met deze diagnose, volgens haar is zij een temperamentvolle vrouw met een persoonlijkheidsstoornis. Klaagster is bij Pro Persona op 7-4-2020 heropgenomen in [locatie] en na 1,5 dag overgeplaatst naar [locatie]. In het verleden is klaagster opgenomen geweest in [locatie] en in [locatie] bij Pro Persona. Na haar voorwaardelijk ontslag in januari 2020 is zij ambulant begeleid door het Fact-team.

Klaagster is opgenomen met een rechterlijke machtiging, gevolgd door een crisismaatregel en sinds 4 mei 2020 een zorgmachtiging. De zorgmachtiging is geldig tot en met 3 november 2020.

Het voorwaardelijk ontslag op 14-1-2020 werd per 7-4-2020 ingetrokken door het Fact-team, nadat er in de thuissituatie van klaagster sprake was van o.a. klachten via de politie. Het Fact-team besloot het voorwaardelijk ontslag in te trekken op 7 april 2020. Klaagster is het hiermee niet eens en dient op 6 mei 2020 een klacht (met schorsingsverzoek) in over haar opname en over de dwangmedicatie. Deze klacht wordt ongegrond verklaard door de klachtencommissie.

Klaagster is op 7 mei 2020 geïnformeerd over de verplichte zorg, kreeg toen tevens het betreffende formulier overhandigd.

Na het horen van de ongegrondverklaring van de klacht over dwangmedicatie heeft klaagster zich onttrokken aan de behandeling door niet terug te keren van een onbegeleid verlof. Er ging een vermissingsbericht uit en op 6 juni werd klaagster heropgenomen.

Op 8 juli heeft klaagster een klacht ingediend tegen de beperking van haar vrijheden.

Op 16 juli 2020 is de digitale hoorzitting.                                                   

Op 21 juli 2020 volgt de uitspraak op de klacht.

 

Klacht en verweer

Klaagster geeft aan dat al 6 weken een algehele beperking van vrijheden van toepassing is. Zij mist hierdoor bezichtigen van woningen voor huisvesting na ontslag. Ook voelt zij zich slecht behandeld. PVP vult aan dat klaagster enorm lijdt als ze veel binnen moet zijn. Ze houdt van het buitenleven en mist haar huisdieren enorm. PVP vraagt zich af of er geen sprake is van ernstig nadeel nu zij voortdurend op de afdeling moet blijven. Daarnaast is het voor het behandelteam erg lastig klaagster te behandelen omdat ze zo in de weerstand zit. Er moeten wat openingen komen om het draaglijk te houden aldus PVP.

Verweerster verklaart dat klaagster zich op 18 mei jl. heeft onttrokken aan de behandeling door niet terug te keren van een onbegeleid verlof. Klaagster onttrok zich die dag, nadat de klachtencommissie haar klacht tegen medicamenteuze behandeling tegen haar wil in, ongegrond verklaard had. 

Bij heropname heeft verweerster de eerste dagen getracht overeenstemming met klaagster te bereiken omtrent de medicatie. Dit verliep uiterst moeizaam omdat klaagster de noodzaak van medicatie niet inzag en onmiddellijk geagiteerd werd als verweerster hierover een gesprek probeerde aan te gaan. Uiteindelijk koos klaagster voor Olanzapine.

Na een aantal dagen gaf klaagster aan veel bijwerkingen te ervaren van Olanzapine en is in overleg met klaagster overgestapt naar Paliperidon. In de daarop volgende periode werd de (bij)werking van Paliperidon gemonitord, waarbij weinig effect op paranoïde psychotische klachten en/of agitatie gezien werd.

Klaagster bleef bezwaar maken tegen het feit dat zij geen vrijheden had. Dit was invoelbaar voor verweerster maar het risico op onttrekking schatte zij onverminderd hoog in gezien de aversie van klaagster tegen medicatie en het beperkte ziektebesef of ziekte-inzicht. Om klaagster in haar verzoek tegemoet te komen, is in overleg met de psychiater en klaagster, het proces voor het toekennen van vrijheden versneld. Na het tweede depot op 16 juli 2020 wordt gestart met begeleide vrijheden. Bij onveranderd beeld en soepel verlopen van de begeleide vrijheden wordt er per 20-7 gestart met zelfstandige vrijheden. Dit alles op voorstel van klaagster.

De voorzitter van de klachtencommissie merkt op dat de aanzeggingsbrief voor deze verplichte zorg niet bij het aangeleverde verweer zat. Het betreft een brief van de Geneesheer Directeur (artikel 8:9 lid 3) waarin vermeld staat welke vorm van verplichte zorg ingezet zal worden en de klachtwaardigheid van de beslissing. Verweerster geeft aan dat die verplichte zorg al aangezegd was begin mei, naar aanleiding waarvan klaagster een klacht tegen dwangmedicatie heeft ingediend. De Geneesheer Directeur heeft bepaald dat er na heropname op 6 juni jl. geen nieuwe aanzegging verplichte zorg uitgereikt hoefde te worden aan klaagster omdat de eerdere aanzegging nog van toepassing was. De voorzitter vult aan dat iedere klacht op zich staat en er geen gebruik gemaakt kan worden van informatie van andere klachten. Verweerster zegt toe deze brief na te zenden.

In de slotronde van de hoorzitting geeft klaagster aan dat dwangmaatregelen niet nodig zijn. Ze heeft moeite met het wantrouwen van behandelaren ten opzichte van klaagster. Klaagster zou akkoord zijn gegaan met vrijwillige opname. Dat is wat de psychiater gezegd heeft bij opname aldus klaagster. Zij werd opgenomen zodat ze kon uitrusten, zonder dat er sprake zou zijn van gedwongen medicatie. De realiteit bleek anders. Klaagster heeft al weken, zonder succes, gevraagd om een andere behandelaar. Ze geeft aan erg moe te zijn en te willen wandelen. PVP hoopt dat de vrijheden door kunnen gaan en dat er enige coulance is bij het niet helemaal nakomen van afspraken. Verweerster geeft aan dat coulance mogelijk is als klaagster iets later terug komt van verlof dan afgesproken maar niet mogelijk is bij het geheel niet nakomen van afspraken. Verweerster onderschrijft de behoefte van klaagster om buiten te zijn maar geeft aan dat er ook enige tijd nodig is om de klachten middels het depot af te laten nemen.

 

Bevindingen en oordeel van de commissie

De klacht is gebaseerd op artikel 10.3 Wvggz. De klachtencommissie acht de klacht ontvankelijk.

Klaagster heeft van haar wettelijke bevoegdheid gebruik gemaakt om op grond van artikel 10.3 Wvggz een klachtformulier in te dienen met betrekking tot de beslissing van verweerster inzake de beperking van vrijheden, zoals vastgelegd in het formulier “Beslissing verlenen verplichte zorg (art. 8.9 Wvggz)” van 7 mei 2020. Derhalve zal de klachtencommissie zich moeten uitspreken over deze klacht en dient zij de beslissing van verweerster aan de wettelijke criteria te toetsen.

Een beslissing tot het beperken van de vrijheden kan uitsluitend worden genomen indien voldaan is aan de volgende criteria:

  1. dat betrokkene niet tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat is, of
  2. dat acuut levensgevaar voor betrokkene dreigt dan wel er een aanzienlijk risico voor een ander

is op levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel, ernstige psychische, materiële, immateriële of

financiële schade, ernstige verwaarlozing of maatschappelijke teloorgang, of om ernstig in zijn ontwikkeling te worden geschaad, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is. (artikel 8:9 lid 4 Wvggz)

Op grond van artikel 8:9 lid 2 Wvggz stelt de zorgverantwoordelijke de beslissing op schrift, voorziet de beslissing van een schriftelijke motivering en stelt de geneesheer-directeur op de hoogte van de

beslissing. De geneesheer-directeur geeft betrokkene, de vertegenwoordiger en de advocaat een

afschrift van de beslissing en stelt hen schriftelijk in kennis van de klachtwaardigheid van de beslissing

en de mogelijkheid van advies en bijstand door de patiëntenvertrouwenspersoon.

Aan het verweerschrift zijn als bijlage het formulier “Beslissing verlenen verplicht zorg (art. 8:9

Wvggz)” van 4 mei 2020, alsmede een zorgplan van 26 maart 2020 toegevoegd. Op alle

bescheiden is vermeld waaruit de verplichte zorg zal bestaan, de gronden die in dezen van toepassing

zijn, met bijbehorende motivering.

Met betrekking tot het uitreiken van genoemde formulieren en het opstellen van het zorgplan is naar het oordeel van de klachtencommissie formeel voldaan aan de desbetreffende bepalingen van de Wvggz.

Toetsing aan het proportionaliteitscriterium:

Klaagster heeft zich onttrokken aan de behandeling door niet terug te keren van onbegeleid verlof. Een vermissingsbericht is uitgegaan. Pas na enkele weken is klaagster heropgenomen. Het risico op onttrekking is hoog ingeschat, gezien de aversie van klaagster tegen medicatie en het beperkte ziektebesef of ziekte-inzicht.

De commissie concludeert dat het beperken van de bewegingsvrijheid voldoet aan de eisen van proportionaliteit.

Toetsing aan het subsidiariteitsbeginsel:

Bij het toepassen van dwangbehandeling dient, indien en voor zover mogelijk, het voor de klaagster minst ingrijpende middel te worden toegepast.

Klaagster ontkent haar huidige toestandsbeeld en het ernstig nadeel dat zij en haar omgeving als gevolg daarvan oplopen. Door deze ontkenning, in combinatie met de onttrekking aan de behandeling, loopt zij risico op ernstig nadeel. Haar weerstand tegen medicatie heeft negatieve invloed op haar toestandsbeeld. Klaagster is regelmatig verbaal agressief en valt mensen lastig (26-3-2020, zorgplan/behandelplan). Zij kan zichzelf of anderen letsel toebrengen. Gebleken is dat verweerder in de eerste dagen nadat klaagster weer terug is gekomen de behandeling uitgebreid besproken heeft met klaagster, met name de medicatie. De weerstand van klaagster tegen die (verplichte) medicatie maakt dat er (wel in overleg met klaagster) telkens een ander medicijn is ingezet. De medicatie heeft onvoldoende werking op het psychiatrisch ziektebeeld en maakt dat de bewegingsvrijheid beperkt moet worden.

Er blijft, naar het oordeel van de klachtencommissie, verweerster in de gegeven situatie, waarin medicatie (nog niet) voldoende werkt niets anders over dan het inzetten van dwangbehandeling in de vorm van het gedwongen beperken van de bewegingsvrijheid.

Het feit dat klaagster vindt dat haar opname op de gesloten afdeling zonder vrijheden niet nodig is doet, in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, aan dit oordeel niet af.

De commissie is van oordeel dat daarmee in deze aan het subsidiariteitsbeginsel is voldaan.

Toetsing aan veiligheidscriterium:

Klaagster heeft aangegeven dat zij niets te maken wil hebben met Pro Persona. Zij weigert medewerking op alle gebieden. Klaagster reageert geagiteerd op het moment dat verweerster het gesprek over de behandeling met klaagster aangaat. Dit komt vooral door het ontbreken van ziekte-inzicht. Het risico op onttrekking van de behandeling door het weglopen van klaagster is in dit stadium onverminderd hoog.

De klachtencommissie concludeert, dat bij verweerster steeds de veiligheid van klaagster voorop heeft gestaan en dat zij steeds vanuit dat perspectief gehandeld heeft.

Daarmee is, naar het oordeel van de commissie, genoegzaam voldaan aan het veiligheidsvereiste.

 

Uitspraak

De commissie acht de klacht ongegrond.

Beroep

Tegen deze beslissing staat beroep open bij de rechtbank tot zes weken na bekendmaking.

 

Aldus besloten te [locatie], 21 juli 2020

namens de Wvggz klachtencommissie,

i/o

[voorzitter]

Voorzitter Wvggz Klachtencommissie

Aantal bladzijden: 5